
Op welke manier is de job van een machine operator worden gefaciliteerd, terwijl tegelijkertijd zijn veiligheid kan worden gegarandeerd? Dit moet dan ook op het moment dat hij een kleine instellingswijziging doorvoert en als hij het proces observeert om eventueel in te grijpen in het proces.
De nieuwe machinerichtlijn die per december 2009 van kracht wordt, definieert onder strikte voorwaarden de situaties waarbij van speciale bedrijfmodes gebruik gemaakt kan worden. Uit onderzoek in Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Engeland is namelijk gebleken dat veel bedrijfsongevallen het gevolg zijn van overbrugde veiligheden bij instel-, schoonmaak- of observatiewerkzaamheden. De reden die worden opgegeven voor het overbruggen van de veiligheden hebben nagenoeg alle dezelfde strekking en wel dat het inregelwerk en reiniging alleen kan bij een draaiende machine en dat men slecht zicht heeft op het proces in de automatische mode van de machine. In alle gevallen stoort de veiligheid bij het uitvoeren van de taak.
Twee modes
In het algemeen zijn machines uitgerust met twee bedrijfsmodes en wel die van het automatische bedrijf en die van het instelbedrijf. Bij het instelbedrijf kan de machine draaien met geopende veiligheidsvoorzieningen en een aanzienlijk gereduceerde snelheid.
In de praktijk blijkt echter dat dit niet voldoende is en dat er aanvullende eisen zijn om de instellingen mogelijk te maken. Dat deze extra mogelijkheden noodzakelijk zijn werd ook door de standaardisatiecommissies onderkend waardoor er een aanvulling kwam op bijvoorbeeld de EN 12417 (gereedschapsmachines – CNC centers) waarin een additionele bedrijfsmode wordt beschreven. Deze mode, "uitgebreide handmatige interventie", is ook bekend onder de naam mode 3. De toepassing ervan wordt afgedekt door een clausule in bijlage I van de nieuwe machinerichtlijn (2006/42/CE; 1.2.5: keuzeschakelaar voor de bedieningswijze of bedrijfsmode).
Bedrijfsmode 3: uitgebreide handmatige bediening
Vooropgesteld dat de werknemer goed getraind en geïnstrueerd is, mag de machine met open beveiligingen lopen in mode 3. In deze situatie kan hij een beperkt aantal machinefuncties bedienen door het ingedrukt houden van een knop op een mobiel paneel. Hoewel de snelheid gereduceerd is, is hij altijd nog hoger dan in het instelbedrijf en de automatische wissel van het werkstuk of product is niet ingeschakeld. Op deze manier kan een operator een enkel deel laten bewerken en goed zien hoe het proces verloopt. Als hij met een hand de toestemmingsschakelaar bedient en met de andere hand het controlepaneel van de machine, is hij niet in staat tot in de gevaarlijke omgeving te reiken. De voorgeschreven training en instructie moeten de bewustwording van het risico vergroten.
Deze manier van werken is voor veel instel- en onderhoudswerkzaamheden echter niet werkbaar, omdat de bediener bij zijn werkzaamheden beide handen nodig heeft. Het is dus duidelijk dat er behoefte is aan een bedrijfsmodus 4: Deze modus wordt echter nog niet in de normen beschreven. Het framewerk ervoor wordt al wel beschreven in een document van het technische comité: machinebouw, productiesystemen en staalconstructies. Een belangrijk verschil tussen mode 3 en mode 4 is de snelheid, die bij mode 4 wordt gedefinieerd door de snelheid die het proces nodig heeft.
Bedrijfmode 4: alleen voor getraind personeel
Als de automatische functies zijn uitgeschakeld en ook de functie ‘gereduceerde snelheid’ is overbrugd, mag alleen speciaal getraind personeel worden ongezet. Deze mode mag alleen worden toegepast als er technologische eisen aan ten grondslag liggen en er dus op geen enkele andere wijze kan worden gewerkt. De onvermijdelijkheid van het toepassen van deze mode moet kunnen worden bewezen.
Elektronische sleutel voor individuele operating mode
Voor de praktische invulling van de regelgeving heeft Schmersal een sleutelschakelaar ontwikkeld, die is uitgerust met een RFID transponder. Hiermee kan de machine worden omgeschakeld van de automatische mode naar een speciale mode. De autorisatie kan nu individueel worden gedefinieerd met behulp van de RFID codering. Zo kan de ene operator omschakelen naar de set-up mode (3) en een andere kan met zijn sleutel de mode 4 kiezen. Deze elektronische sleutel is dus een veilig systeem om gedifferentieerde toegangsoorten toe te wijzen.